Nu het weer kouder wordt buiten, zitten er in het Brusselse Noord station weer meer en meer daklozen. Weinig gebruikte toegangshallen of portalen zijn omgebouwd tot kartonnen appartementen. Een deken, een afgedankte matras en wat plastic zakken met allerlei rommel is het enige wat deze mensen hebben. Veel leven zit er niet in. Ofwel slapen ze, ofwel drinken ze halve liters bier uit blik. Hun behoefte doen ze buiten, zodat zowat alle hoekjes van de buitenmuren doordrenkt zijn met urine. Niet meteen een aangename geur.
Maar het kan nog erger. Er is één zwerver die toch wel alle records bezit in de categorieën stinken en vuil zijn. Van ‘s morgens tot ‘s avonds en waarschijnlijk ook nog heel de nacht zit hij op zelfde bank. Meestal alleen, triestig voor zich uit te staren. Langs hem een blikje bier en een hoop vuil. Zijn behoeft doet hij ter plekke, zowel nummer 1 als nummer 2. Zonder op te staan! Een riviertje donkerbruine urine, dat uitmondt in een grote plas een tiental meter verder verraad dat hij weer een weinig respectvol moment heeft gehad.
De geur die de man verspreidt is werkelijk ondragelijk. En dan spreek ik over de geur die je van op 20 meter afstand kan ruiken. Dichter ben ik nooit durven komen uit vrees voor braakneigingen. Zijn broek is versleten, waarschijnlijk van het vuil en sinds kort draagt hij een deken rond zijn middel. Vorige week heb ik hem voor de eerste keer in beweging gezien. Met zijn deken rond zich gebonden, zoals een jurk met lange sleep, schuifelde hij naar de vuilbak om te zien of er wat eetbaars inzat. Dwars door zijn bruine riviertje, een spoor makend al was hij een slak.
Hoe is het toch zo ver kunnen komen?